-
1 paré
paré [paaree]4 〈+ à; scheepvaart〉klaar, gereed (om) -
2 parer
parer [paaree]1 voorzien (in) ⇒ maatregelen nemen (tegen), verhelpen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afwenden ⇒ pareren, afweren♦voorbeelden:→ plumev( se parer) zich mooi aankleden -
3 laureate
adj. (iem.) met lauweren getooid/omhangen/geëerd; een gelauwerd/gevierd (dichter)--------n. prijswinnaar; iemand bekend op zijn gebied[ lo:riət]♦voorbeelden:1 poet laureate • poetus laureatus, hofdichter -
4 bejeweled
adj. met juwelen versierd; getooid, opgetooid -
5 impearled
adj. tot parels gevormd; getooid, versierd; met parels omhangen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский